Woensdag moet ik meerijden in een rouwstoet, nu weet ik dat hier andere regels voor gelden m.b.t. het krijgen van voorrang. Maar hoe zit dit precies met bijvoorbeeld verkeerslichten?
Mag je als stoet door rood rijden als de eerste auto (de lijkwagen) door groen gereden is?
Als de eerste auto van een uitvaartstoet bij groen is doorgereden en het wordt rood, zal de rest van de stoet gewoon moeten stoppen. De uitzondering dat er doorgereden mag worden geldt alleen voor motorvoertuigen van militaire colonne, zoals geregeld in
Wetstekst
artikel 68 RVV Lid 4
Bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire colonne die het verkeerslicht bij groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven doorgaan ook nadat een andere kleur licht zichtbaar is geworden.
Het is overigens goed gebruik dat de afwijkende regels door een uitvaartleider even aan de bestuurders wordt verteld, vaak samen met het uitreiken van de voorgeschreven herkenningstekens die gevoerd moeten worden (de bekende vlaggetjes).
Zo zijn er wel meer afwijkende bepalingen (bij voetgangersoversteeekplaatsen en bij bushaltes bibeko), maar daar ben ik niet op ingegaan aangezien de vraag ging over het gedrag bij verkeerslichten.
zijlvaart67 schreef: 17 feb 2025, 21:29
Deze is dus wel van toepassing:
Een stoet mag per definitie niet doorsneden worden, ook niet bij een kruising, rotonde, etc..
Wetstekst
Artikel 16 RVV 1990
Weggebruikers mogen militaire colonnes en uitvaartstoeten van motorvoertuigen niet doorsnijden.
@zijlvaart67; misschien voor de volledigheid nog even vermelden dat dit alleen geldt op een gelijkwaardig kruispunt.
Ook meerijden in zo'n stoet, kan per ongeluk gebeuren......, je weet immers niet wat de laatste auto van de uitvaartstoet is, is niet verboden.
Daarnaast maken (helaas) veel uitvaartleiders, zie die enorm vaak in de praktijk......., de fout om maar één vlaggetje per volgauto uit te reiken, waardoor het wettelijk gezien géén uitvaartstoet is.
@MotoRon; toch nog even goed om die laatste afwijkende bepalingen, nog even te noemen.
En om het dan nog maar even voor de liefhebbers compleet te maken, de NvT uit 2010 in de spoiler:
► Laat Spoiler zien
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met dit besluit is het verbod op het doorsnijden van uitvaartstoeten in ere hersteld. Daarmee wordt uitwerking gegeven aan de toezegging hieromtrent aan de Tweede Kamer (zie Kamerstukken II 2007/08, 29 398, nr. 109 en Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XII, nr. 77). Daarnaast is een aantal grotere en kleinere aanpassingen aan het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), het Besluit voertuigen en het Reglement rijbewijzen doorgevoerd, zoals: het openstellen van het (rijdend) gebruik van goedgekeurde ligplaatsen in bussen, taxi’s en personenauto’s, het mogelijk maken van het voeren van richtingaanwijzers op fietsen, het (her)invoeren van een verbod op het parkeren van een gehandicaptenvoertuig of met een gehandicaptenparkeerkaart met een ander doel dan het vervoeren van een gehandicapte, de toevoeging van een aantal verkeersborden en het schrappen van de verplichting om deel 1 of deel 1A van het kentekenbewijs te overleggen bij de Algemene Periodieke Keuring voor motorvoertuigen (APK).
Het verbod op het doorsnijden van uitvaartstoeten
Het belang van het geven van ruimte aan een uitvaartstoet overstijgt het domein van verkeer alleen. Het zegt veel over de mate van respect voor elkaar in de samenleving in den brede. De noodzaak van het hier doorgevoerde verbod van het doorsnijden van uitvaartstoeten is gelegen in een al langere tijd gaande zijnde verandering in de wijze waarop vorm wordt gegeven aan uitvaartstoeten. Het gebruik van herkenbare volgwagens bij begrafenissen en crematies neemt af. Hierdoor is de uitvaartstoet in veel gevallen voor medeweggebruikers (deels) onherkenbaar. Om de medeweggebruikers de mogelijkheid te bieden om het nodige respect te betonen aan uitvaartstoeten wordt daarom een herkenningsteken ingevoerd. Het herkenningsteken speelt daarnaast een rol voor de verkeersveiligheid en de handhaving van het verbod op het doorsnijden van uitvaartstoeten.
Het verbod geldt slechts op gelijkwaardige kruisingen en houdt in dat – indien de uitvaartstoet van motorvoertuigen bezig is om het kruispunt over te steken of op het kruispunt af te slaan – andere weggebruikers, van welke kant zij ook komen, dienen te wachten tot de stoet voorbij is. Voor de bestuurder van het eerste voertuig van de uitvaartstoet van motorvoertuigen geldt dus onverkort dat hij voorrang dient te verlenen aan voor hem van rechts komende bestuurders.1 Ook bij het afslaan op een gelijkwaardige kruising geldt voor de bestuurder van het eerste motorvoertuig van de uitvaartstoet onverkort dat hij het verkeer dat hem op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast of links of rechts dicht achter hem bevindt, moet voor laten gaan.2 Bovendien dient de bestuurder van het eerste voertuig van de uitvaartstoet van motorvoertuigen die op een gelijkwaardige kruising naar links wil afslaan de tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt naar rechts afslaan, voor laten gaan.3
Verder is opnieuw geregeld dat de bestuurder van een motorvoertuig die onderdeel uitmaakt van een uitvaartstoet van motorvoertuigen bij voetgangersoversteekplaatsen voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig die op het punt staan om over te steken, niet hoeft te laten voorgaan. Ook is opnieuw bepaald dat de bestuurder van een motorvoertuig die onderdeel uitmaakt van een uitvaartstoet van motorvoertuigen binnen de bebouwde kom de bestuurder van een autobus niet de gelegenheid hoeft te geven om van een bushalte weg te rijden.
Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om de regels uit het RVV 1966 ten aanzien van uitvaartstoeten in ere te herstellen. Er is bewust voor gekozen om niet te bepalen dat op gelijkwaardige kruisingen van rechts komende bestuurders voorrang moeten verlenen aan de bestuurder van het eerste voertuig van de uitvaartstoet van motorvoertuigen. Ook is bewust via dit besluit niet geregeld dat bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een uitvaartstoet van motorvoertuigen die het verkeerslicht bij groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven doorgaan, ook nadat een andere kleur zichtbaar is geworden. Dergelijke bepalingen zijn te risicovol.
Het herkenningsteken is in nauw overleg met de uitvaartbranche ontwikkeld. Dit herkenningsteken is vastgesteld door middel van het Besluit herkenningsteken uitvaartstoet van motorvoertuigen.
Er is geen verplichting om dit voorgeschreven herkenningsteken te gebruiken. Indien dit herkenningsteken niet of niet op de juiste manier bevestigd is op een motorvoertuig dat onderdeel uitmaakt van een rouwstoet, zijn de bovengenoemde bijzondere verkeersregels niet van toepassing op die motorvoertuigen. De bestuurders van deze motorvoertuigen worden dus niet voorgelaten door van rechts komende bestuurders op een gelijkwaardige kruising, door een bestuurder van een autobus die met zijn richtingaanwijzer aangeeft te willen wegrijden bij een bushalte binnen de bebouwde kom en door voetgangers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen die een voetgangersoversteekplaats oversteken of daartoe op het punt staan.
Handhaafbaarheid
Zoals reeds eerder opgemerkt is de wijziging van het RVV 1990 er in de eerste plaats op gericht om weggebruikers duidelijkheid te bieden over de hoedanigheid van auto’s die een lijkwagen volgen. De verbeterde herkenbaarheid zal er naar verwachting toe leiden dat het verbod op doorsnijding door een groot deel van de weggebruikers zal worden gerespecteerd. Het feit dat verkeerslichten en voorrangsborden gerespecteerd moeten worden door alle deelnemers van een uitvaartstoet heeft wel tot gevolg dat uitvaartstoeten na verloop van tijd uiteen kunnen vallen in verschillende delen. Hierdoor is het doorsnijdingsverbod in de praktijk beperkt handhaafbaar. Het blijft evenwel wenselijk dat de politie bij constatering van het doorsnijden van een uitvaartstoet in ieder geval een instrument heeft om op te treden.
Een vergelijkbare overweging geldt voor de in deze wijziging opgenomen inperking van de mogelijkheid van het gebruik van een gehandicaptenparkeerplaats. Het hiermee te voorkomen misbruik zal in de praktijk moeilijk te constateren zijn. Met het verbod wordt echter voorkomen dat de toezichthouder bij constatering van misbruik met lege handen staat.
Over de handhaafbaarheid van de overige onderdelen van het besluit zijn geen bijzonderheden te melden.